In het politieke veld wordt de nationale gemeenschap altijd gezien als een uniek geheel dat een eigen identiteit heeft, sociaal en cultureel coherent is en als zodanig aangestuurd kan en moet worden. Dit denken is ook Nederlandse politici niet vreemd. Ook zij gaan uit van de vooronderstelling dat het eigen land karakteristieke trekken vertoont en dat er achter de horizon ook nog eens een specifiek nationaal geluk gloort dat gerealiseerd kan worden als de burgers maar loyaal samenwerken met het bevoegde bewind. Want dat heeft daartoe, beweert het, via de stembus het benodigde draagvlak gekregen. Niets is minder waar, want de vaderlandse gemeenschap is slechts een warrige, praktisch onbestuurbare verzameling van (sub-)gemeenschappen, een ‘community of communities’ die ook nog eens de invloed ondergaat van vele externe instanties en organisaties. Maar dat erkennen is politiek en psychologisch onmogelijk. Het geheel is de facto niet meer, maar minder dan de som der samenstellende delen. Maar dat baart leiders en verkiezingskandidaten geen zorgen. Hoe gefragmenteerder de samenleving, des te luider zetten zij de bazuin van de gelukzalige collectiviteit aan. In de door deregulering en decentralisatie gekenmerkte Nederlandse praktijk worden de burgers steeds meer geconfronteerd met langs elkaar heen werkende en soms tegenstrijdig handelende organisaties en semioverheden. Om maar te zwijgen over de invloed van de Europese instellingen. Dat levert gevoelens van desoriëntatie en frustratie op die hen naar de marges van het politieke spectrum duwen of van de stembus weghouden. Soms kiezen ze voor leiders die vertrouwen inboezemen, maar dat is ook niet altijd de oplossing. De op het schild geheven politici kunnen niet verhinderen dat het veel genoemde en geroemde draagvlak al maar dunner wordt. De sterk variërende opkomst bij verkiezingen laat zien dat de burgers nog maar weinig fiducie hebben in de leiders die het regeringscentrum bevolken en dat zij meer affiniteit hebben met hun directe leefomgeving.Over de auteurMartin Gosman (1941) is emeritus hoogleraar Romaanse Talen en Culturen, in het bijzonder de Oudere Romaanse Talen en Culturen en de Algemene Romanistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Naast vele artikelen, recensies, e.d. publiceerde hij La Lettre du Prêtre Jean. Édition des versions en ancien français et en ancien occitan (1982), La légende d’Alexandre le Grand dans la littérature française du 12e siècle. Une réécriture permanente (1997) en Les sujets du père. Les rois de France face aux représentants du peuple dans les assemblées de notables et les États généraux 1302-1615 (2007).
Lijst van afkortingen xi-xii
Voorwoord xiii-xxii
I Het kader 1
II Interessegemeenschap en natiestaat 23
III De niet-identificeerbare identiteit 47
IV Leiderschap 71
V De leider als boegbeeld 99
VI Centrum en periferie 125
VII Alles is dienstbaar 153
VIII Het politieke discours 179
IX Samenvatting 207
Bibliografie 215
Register 235