In het politieke veld wordt de nationale gemeenschap altijd gezien als een uniek geheel dat een eigen identiteit heeft, sociaal en cultureel coherent is en als zodanig aangestuurd kan en moet worden. Dit denken is ook Nederlandse politici niet vreemd. Ook zij gaan uit van de vooronderstelling dat het eigen land karakteristieke trekken vertoont en dat er achter de horizon ook nog eens een specifiek nationaal geluk gloort dat gerealiseerd kan worden als de burgers maar loyaal samenwerken met het bevoegde bewind. Want dat heeft daartoe, beweert het, via de stembus het benodigde draagvlak gekregen. Niets is minder waar, want de vaderlandse gemeenschap is slechts een warrige, praktisch onbestuurbare verzameling van (sub-)gemeenschappen, een ‘community of communities' die ook nog eens de invloed ondergaat van vele externe instanties en organisaties.
|